33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (L371a Geistingen),
bakǝs (L371a Geistingen)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
28689 |
stoomwassmelter |
stoomwassmelter:
stǫwmwassmęljtjǝr (L371a Geistingen)
|
Toestel om was te smelten waarbij gebruik gemaakt wordt van stoom. Een waskanon is een stoomwassmelter. Het bestaat uit twee op een pan in elkaar gemonteerde bussen, waarvan de binnenste geperforeerd is. De ruwe raat wordt enige etmalen geweekt, waardoor het ergste vuil loslaat. De massa wordt in stukjes gebroken, in de binnenste cilinder gestopt, de pan wordt voor de helft met water gevuld en het geheel wordt op het vuur gezet. De hete stoom smelt de raat, de vloeibare was loopt door een tuitje uit het toestel en kan opgevangen worden op een heetwaterbad. Vervolgens laat men de waskoek langzaam afkoelen (De Roever, pag 284). Volgens de informant van Q 253 bestaat dit toestel niet in zijn streek. [N 63, 129b]
II-6
|
28609 |
stootkorf |
stootkorf:
stutkø̜rf (L371a Geistingen)
|
Korf die men aan een soort riek of gaffel omhoogsteekt om moeilijk te vangen zwermen door stoten te kunnen pakken. Wanneer een zwerm zich hoog in een boom heeft genesteld, moet men er met een ladder bijklimmen. Ook probeert men door met zand te gooien, water te spuiten of door lawaai te maken de zwerm een andere aanvliegplaats te doen innemen. [N 63, 86a; N 63, 86b; N 63, 86d; N 63, 83]
II-6
|
33062 |
stoppeleinde van de schoof |
vot:
vǫt (L371a Geistingen)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33104 |
stoppelland |
stoppel:
stǫpǝl (L371a Geistingen)
|
Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.]
I-4
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L371a Geistingen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33911 |
straalkanker |
hoefkanker:
hōfkaŋkǝr (L371a Geistingen)
|
Straal- of hoefkanker is een kwaadaardige woekering in de hoorn van de straal of zoolhoefwand. Deze wordt week en rot en er ontstaan rode, licht bloedende tepeltjes of wratten, die een roodachtig, stinkend vocht afgeven. Uiteindelijk raakt de hele hoefschoen ondermijnd. Kanker komt bij een paard voornamelijk in de hoef voor. De ziekte is ongeneeslijk. Vgl. het lemma ''rotstraal'' (7.19). Zie afbeelding 23. [A 48A, 19; N 52, 32d en 90l]
I-9
|
22870 |
strafschop |
penalty (eng.):
pənántie (L371a Geistingen),
Engels: penalty.
penantie (L371a Geistingen)
|
Strafschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
33971 |
strengbeugels |
schakelen:
(enk?)
šōkǝl (L371a Geistingen)
|
Beugels die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Als deze verbinding uit haken bestaat, spreekt men van strenghaken (zie lemma Strenghaken). Een aantal informanten maakt in de benaming voor dit verbindingsstuk echter geen onderscheid tussen haken en beugels. De benamingen die voor haken én beugels in het algemeen zijn opgegeven, werden hier voorop geplaatst. [N 13, 59a]
I-10
|
29140 |
strengen |
klingen:
kleŋǝ (L371a Geistingen),
strengen:
strɛŋǝ (L371a Geistingen)
|
Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10
|