33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugels:
vlø̄.gǝls (L371a Geistingen)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24444 |
vliegend ongedierte |
gevogelt:
gəvøxəlt (L371a Geistingen)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlēger (L371a Geistingen),
vlēgǝr (L371a Geistingen),
windvogel:
wèindvogel (L371a Geistingen),
Sub wìntj.
wìntjvogel (L371a Geistingen)
|
3. Speeltuig. || Kunstzwerm bij het kastimkeren, samengesteld uit koningin en uitsluitend vliegbijen. Op het moment van een goede dracht, bijvoorbeeld rond de middag, haalt de imker het raam met daarop de koningin, uit de kast waarvan hij een kunstzwerm wil maken en hangt die in het midden van de lege kast (Eeckhout, pag. 148). Daarnaast worden ramen met uitlopend broed, uitgebouwde ramen en waswafelramen geplaatst. De moederkast, de kast waaruit raam met koningin werd genomen, wordt op een willekeurige plaats gezet. De vliegbijen zullen naar de kast met koningin vliegen, zodat deze kast sterk bevolkt zal worden. De moederloze kast, afkomstig van een eveneens sterk volk, wordt door de imker aangezet tot broeden en groeit zo weer uit tot een sterk volk. [N 63, 92a] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Vlieger.
II-6, III-3-2
|
28425 |
vlieggat, vliegspleet |
tijlgat:
tilgāt (L371a Geistingen),
vlieggat:
vlēx˲gāt (L371a Geistingen)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
28426 |
vlieggatschuif |
schuif:
šȳf (L371a Geistingen)
|
Sluiting van het vlieggat van een kast door middel van een schuif. [N 63, 10c]
II-6
|
28427 |
vliegplank |
aanvliegplank:
ānvlēxplaŋk (L371a Geistingen),
vliegplank:
vlēxplaŋk (L371a Geistingen)
|
Aan- en uitvliegplank bij korf en kast. Onder het vlieggat maakt men een smal loopplankje waarop de bijen kunnen lopen bij het in- en uitgaan van de korf of kast. Aan de vliegplank kan de imker in korte tijd constateren of een bijenvolk gezond is of ziektes heeft. Hij kan bepalen of er al of niet dracht is, of er roverij plaatsvindt, en hij kan aan de vliegplank vele andere observaties doen. Immers, hij moet vermijden vaak in de korf of kast te gaan, daar dit tijd en honingverlies kost en teveel verstoring in de korf veroorzaakt. [N 63, 5b; N 63, 10a; Ge 37, 28]
II-6
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vlinder (L371a Geistingen)
|
vlinder [GV Gr (1935)]
III-4-2
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloe (L371a Geistingen),
vloe͂ͅ (L371a Geistingen),
vlōê (L371a Geistingen),
vlūa (L371a Geistingen, ...
L371a Geistingen)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlun:
vlueͅn (L371a Geistingen),
vluun (L371a Geistingen),
vluəûn (L371a Geistingen)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33668 |
vloeiweide |
wetering:
wē̜tǝreŋ (L371a Geistingen),
wɛ̜̃tǝrǝŋ (L371a Geistingen)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|