e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

Gevonden: 2251
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de koningin merken merken: mɛrkǝ (Geistingen) Het duidelijk herkenbaar maken van de koningin door verf, lak, gekleurde plaatjes. Volgens informanten gebruikt men ook Tippex, gekleurd zilverpapier en nagellak. Een goedkoop en uitstekend middel tot herkenning zijn de staniolplaatjes. Men heeft ze in de kleuren rood, groen, zilver en goud. Elk jaar wordt een andere kleur gebruikt. Er zijn kleine nummertjes op gedrukt van 1 tot en met 100. Met kleefstof wordt één zo''n plaatje op het borststuk van de moer bevestigd. Het nummer geeft het individu aan en de kleur de ouderdom (De Roever, pag. 544). [N 63, 102a; N 63, 102b; Ge 37, 166; monogr.] II-6
de kruisweg bidden de kruisweg beden: de kruusweeg beeje (Geistingen) De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de mei vieren mei vieren: meij veren (Geistingen) de tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag [N 112 (2006)] III-3-2
de melk inhouden opkomen: ǫpkǫmǝn (Geistingen) Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.] I-11
de melk laten lopen goed laten lopen: gōt lǭtǝ lǫu̯pǝ (Geistingen) De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70] I-11
de middag luiden middag luiden: middig (Geistingen) Het angelus luiden rond het middaguur [het luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de mis dienen de mis dienen: mes deene (Geistingen) De mis dienen [diene, de mès deene?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de mis doen de mis doen: de mes doon (Geistingen) De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)] III-3-3
de missie preken de missie (<fr.) preken: de missie preke (Geistingen) De missie preken. [N 96B (1989)] III-3-3
de moederkorf afkloppen trommelen: tromǝlǝ (Geistingen) Bij het jagen de onderste korf of moederkorf met beide handen gedurende ongeveer een kwartier van onderen naar boven bekloppen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 88a; monogr.] II-6