28640 |
drijfvoeren |
aanprikkelen:
ānprekǝlǝ (L371a Geistingen)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
27354 |
drijven |
afjagen:
āfjāgǝ (L371a Geistingen)
|
Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.]
II-6
|
17862 |
dringen |
persen:
pēēsə (L371a Geistingen)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drink:
dre ̞ŋk (L371a Geistingen)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drenkgat:
dręŋkgāt (L371a Geistingen),
dręŋkgōt (L371a Geistingen)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34236 |
droge koe |
droogstaande koe:
drȳxstǭndǝ kǫw (L371a Geistingen)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
donk:
doŋk (L371a Geistingen),
eilandje:
ē̜lęntjǝ (L371a Geistingen)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
hooien:
hø̜.i̯ǝ (L371a Geistingen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
druug (L371a Geistingen),
Algemene opmerking: lijst omgespeld volgens IPA!
dry(3)̄əx (L371a Geistingen)
|
droog [DC 45 (1970)]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drȳxstǭn (L371a Geistingen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|