18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw (L371a Geistingen)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17989 |
flets |
flets:
flets oetzicht (L371a Geistingen),
geel:
gèl gəzicht (L371a Geistingen)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (L371a Geistingen, ...
L371a Geistingen)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
klarken:
Verdwijnt.
klarken (L371a Geistingen)
|
Fluimen uitspuwen (tuffen, kwalsteren, klarken, kaatsjen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
24782 |
fluitekruid |
fluitekruid:
(-)
fluitəkroêd (L371a Geistingen)
|
fluitekruid [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeld (L371a Geistingen),
fooi:
foe[a}ì (L371a Geistingen)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broene pater (L371a Geistingen)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjele (L371a Geistingen),
Pejoratief.
fraanjel (L371a Geistingen)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
fronsen (L371a Geistingen)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24443 |
fruitworm |
appelworm:
apəlwoͅrəm (L371a Geistingen),
made:
maaj (L371a Geistingen)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|