21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
geine sent wèrt (L371a Geistingen)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24078 |
geestelijke |
heer:
hiêr (L371a Geistingen)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (L371a Geistingen),
loop:
lø̜i̯p (L371a Geistingen),
lossing:
lǫseŋ (L371a Geistingen),
wal:
wal (L371a Geistingen),
waterlaat:
wātǝrlǭt (L371a Geistingen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
vlaamse rozenkrans:
erg ongewoon geworden als gebruik, maar wel onder die naam bekend
vlaomse roeezekrans (L371a Geistingen)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (L371a Geistingen)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L371a Geistingen),
gəhucht (L371a Geistingen)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
op de knien zitten:
oppe knieje zitte (L371a Geistingen)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhoar (L371a Geistingen)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geldj (L371a Geistingen)
|
geld [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (L371a Geistingen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|