34027 |
halfbloed |
halfbloed:
halfblōt (L371a Geistingen)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
23622 |
halfmis |
halverwege:
halverweege (L371a Geistingen)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaste (L371a Geistingen)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18255 |
halsketting |
ketting:
ketting (L371a Geistingen)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
collier (L371a Geistingen)
|
Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsūn (L371a Geistingen),
halchter:
hɛlǝxtǝr (L371a Geistingen)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
23461 |
hamer van de klepklok |
klepel:
klepel (L371a Geistingen)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32785 |
handeg |
[eg]:
[eg] (L371a Geistingen
[(driehoekig)]
)
|
De termen die in dit lemma bijeen zijn gezet, konden worden geduid als benamingen voor de kleine houten eg die door een persoon wordt voortgetrokken bij de bewerking van een klein perceel of de moestuin. Voor zulk werk kon ook één van de velden van een meerdelige eg worden gebruikt. Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''.' [N 15, 4 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.]
I-2
|
17660 |
handen (spotnamen) |
pinnen:
Kort uitgesproken.
pin (L371a Geistingen)
|
Spotbenamingen voor de handen [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
hands:
hǭs (L371a Geistingen)
|
De handschoen die ter bescherming van de handen wordt aangetrokken bij het behandelen van de bijen. [N 63, 75a; monogr.]
II-6
|