22673 |
hoorn |
clairon (fr.):
clairon (L371a Geistingen)
|
het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̄r (L371a Geistingen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
32926 |
hopen spreiden |
uitereengooien:
utręi̯nguǝi̯ǝ (L371a Geistingen)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
17847 |
hotsen |
hobbelen:
hobbelen (L371a Geistingen)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
ameren (<du.):
aomere (L371a Geistingen)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtworm (L371a Geistingen),
hou̯twoͅrəm (L371a Geistingen)
|
wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schilfers (L371a Geistingen)
|
Schilfers op de huid (pellen, schillen, schubben). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
brobbeltjes:
brubbelkes (L371a Geistingen),
uitslag:
oetslaag (L371a Geistingen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (uitslag, pukkels, broebels). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17689 |
huig |
lelletje:
lelke (L371a Geistingen)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33642 |
huisakker |
geleg:
geleg (L371a Geistingen)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|