23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kappelaon (L371a Geistingen)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapel:
kepel (L371a Geistingen),
kapelletje:
kepelke (L371a Geistingen)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22254 |
kapucijn |
kapucijn:
kappesien (L371a Geistingen)
|
Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
kardenaal (L371a Geistingen)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34254 |
karnmolen |
bottervat:
[botter]vǭt (L371a Geistingen)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
stamper:
stɛmpǝr (L371a Geistingen)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
23448 |
kast voor liturgische gewaden |
klerenkast:
kleijerkast (L371a Geistingen)
|
De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28440 |
kastdeksel |
deksel:
dęksǝl (L371a Geistingen)
|
Een dekplank of dak op de kast die de bovenste kamer moet afdekken. Een dergelijk dak beschut bijen, broed en voorraad voor regen en wind. De plank heeft de oppervlakte van de broedkamer. Ze moet bijenruimte boven de ramen laten. Een combinatie van dekplank en bijenuitlaat is mogelijk maar dan moet het gat voor de uitlaat niet in het midden maar zo dicht mogelijk bij een der ramen zitten. [N 63, 10j; N 63, 10k; Ge 37, 25]
II-6
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
kattedraal (L371a Geistingen)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24662 |
kattenstaart |
kattenstaart:
(-)
kattestart (L371a Geistingen)
|
kattestaart [DC 60a (1985)]
III-4-3
|