| 23979 |
onwaardig |
onwaardig:
ónwèèrdig (L371a Geistingen)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 17973 |
onwel |
ellendig:
zich ellendjich veulen (L371a Geistingen),
niet goed:
neet good (L371a Geistingen),
neet good veulen (L371a Geistingen),
neet goot (L371a Geistingen),
niet te goed:
neet te gooi (L371a Geistingen)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] || ziek [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 23923 |
onze-lieve-heer |
onze-lieve-heer:
sleevenhiêr (L371a Geistingen)
|
Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouw:
s livvevrouw (L371a Geistingen)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23971 |
onzedig |
onzedig:
ónzedig (L371a Geistingen)
|
Onzedig, onzedigheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 23647 |
onzevader |
onzevader:
onze vader (L371a Geistingen),
paternoster:
pater noster (L371a Geistingen)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 33935 |
oogkleppen |
lonklappen:
lo.ŋklɛp (L371a Geistingen)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
| 17595 |
ooglid |
oogschelp:
ouchsjêûlpə (L371a Geistingen)
|
een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
| 33023 |
oogst -opbrengst |
oogst:
[oogst] (L371a Geistingen),
schaar:
šǭr (L371a Geistingen)
|
Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12]
I-4
|
| 33022 |
oogst -werkzaamheden |
oogst:
ǫu̯xst (L371a Geistingen)
|
Het geheel van de werkzaamheden; het zelfstandig naamwoord. Zie ook Fsa, I, kaart 9. In vergelijking met N 15, 7 ("alle oogstwerkzaamheden te zamen") levert N 15, 8 ("graanoogst") in het geheel geen nieuw materiaal op; overal worden samenstellingen met graan (zie het lemma ''graan, koren'' 1.2.1) en van de opgave van N 15, 7 opgegeven. In het materiaal S 27 staan beide woorden oogst, eerst in de betekenis "het geheel van de werkzaamheden" en daarna in die van "opbrengst", onder elkaar en dat heeft waarschijnlijk suggestief gewerkt, vandaar de talrijke gelijkluidende antwoorden in het lemma ''oogst -opbrengst'' (4.1.3). Voor de behandeling van de varianten van het type oogst, vergelijk de toelichting bij het lemma ''oogsten'' (4.1.1). [N 15, 7 en 8; S 27; Wi 52; NE 3.V, 6g; monogr.; add. uit L 40, 8]
I-4
|