e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geistingen

Overzicht

Gevonden: 2251

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afgunst jaloezie (<fr.): zjaloeziej (Geistingen) Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] III-3-3
afgunstig afgunstig: aafgönstig (Geistingen) Afgunstig. [N 96D (1989)] III-3-3
afhangend gezwel kwabbel: kwabbel (Geistingen) Een afhangend gezwel (kwabbel, knoebel, knoep, lel) [N 107 (2001)] III-1-2
afkijken afloeren: aaflóren (Geistingen) afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)] III-3-1
afkomen, wegvliegen afkomen: āfkomǝ (Geistingen) Het wegvliegen van een zwerm. Op een zonnige dag, meestal tussen 11 en 14 uur, gaan duizenden en duizenden werkbijen, vergezeld van honderden darren en met de oude moer in hun midden, zwermen. [N 63, 31b] II-6
aflaat aflaat: aaflaot (Geistingen) Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
afleggen afleggen: ǭflęgǝ (Geistingen), schobben maken: šǫbǝ mākǝ (Geistingen) De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.] I-4
aflegger aflegger: āflęgǝr (Geistingen), afraper: ǭfrǭpǝr (Geistingen) Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b] || Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118] I-4, II-6
afloeren, bespieden afspioneren: aafspioenaerə (Geistingen), uitloeren: oetloeren (Geistingen) Afloeren (afkijken, uitloeren). [N 109 (2001)] || iets bespieden [ZND 32 (1939)] III-1-1
afraffelen aframmelen: aaframmele (Geistingen) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3