23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L371a Geistingen)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
hê is keps (L371a Geistingen),
Hebreeuws kaptsan, kabstan: bedelaar. Jiddisch: kabtsen.
keps (L371a Geistingen),
koek:
hê is kuk (L371a Geistingen),
kuk (L371a Geistingen)
|
Blut, zonder geld, platzak. || Bluts. || Hij is alles kwijt (bij het spel alles verliezen). [ZND 01u (1924)]
III-3-2
|
24520 |
alsem |
els:
-
ee:ls (L371a Geistingen)
|
bijvoet [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaor (L371a Geistingen),
oppən altoar (L371a Geistingen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L371a Geistingen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28574 |
amerikaans vuilbroed |
amerikaans vuilbroed:
amērikāns vulbrōt (L371a Geistingen)
|
Broedpest. Zie de toelichting bij het lemma Europees Vuilbroed. Het Amerikaans vuilbroed tast in hoofdzaak het gesloten broed aan. De zegels zinken in en vertonen gaatjes. De aangetaste celinhoud is tot slijmerige draden te trekken. Onder het misvormde celdeksel liggen de poppen dood op hun rug. Het is een zeer besmettelijke en gevaarlijke bijenziekte. Het melden van deze ziekte is wettelijk verplicht. [N 63, 27]
II-6
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (L371a Geistingen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
bastaardklee:
bostǝrt[klee] (L371a Geistingen),
hazeklee:
hāzǝ[klee] (L371a Geistingen)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (L371a Geistingen)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
23259 |
angelusklok |
angelus:
andzjələs (L371a Geistingen),
angelus (L371a Geistingen),
angelusklokje:
angelusklökske (L371a Geistingen)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] || Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|