20638 |
appelbol |
krollemol:
krolləmollə (L371a Geistingen)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
taartenpom:
taartəpou̯m (L371a Geistingen)
|
een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
oogsten:
ǫu̯xstǝ (L371a Geistingen)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
21295 |
arme mens |
arme mens:
ənən ĕrme mins (L371a Geistingen)
|
een arme mens [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21489 |
armoede |
armoede:
armoede (L371a Geistingen)
|
armoede [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
ɛrvǝl (L371a Geistingen)
|
De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4
|
23780 |
askruisje |
askruisje:
askruuske (L371a Geistingen)
|
Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23603 |
asperges me |
asperges me:
asperges me (L371a Geistingen)
|
Het gezang dat voorafgaand aan de hoogmis gezongen wordt onder de besprenkeling met wijwater: "Asperges me...."of "Vidi aquam...."(in de Paastijd). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgoonsdig (L371a Geistingen)
|
Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23401 |
aureool |
heiligenkrans:
heiligenkrans (L371a Geistingen)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|