18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeligheid:
duzelligheid (Q021p Geleen)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
duizendblad:
doezendblad (Q021p Geleen),
duzǝnt˱blāt (Q021p Geleen),
hazegerf:
eigen spellingsysteem additie bij vraag 157 e.v. = duizendblad
hazegerf (Q021p Geleen),
hazegras:
hazegraas (Q021p Geleen),
hāzǝgrās (Q021p Geleen)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)], [N 82 (1981)]
I-5, III-4-3
|
21794 |
dulden |
luchten:
luchte (Q021p Geleen),
uitstaan:
oetsjtaon (Q021p Geleen),
verstaan:
versjtaon (Q021p Geleen)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20721 |
dun sneetje brood |
die snee is zo dun, daar kans doe de gazet door lezen:
Syst. WBD
die sjnee is zoa dun, dao kénste de gezet door lééze (Q021p Geleen)
|
Welke woorden kent Uw dialect voor: een dun schijfje of sneetje brood of vlees? (vlitske, fliesterke, fluusterke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19311 |
durfal |
durverd:
durverd (Q021p Geleen),
weerbander:
waerbender (Q021p Geleen)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
dorre (Q021p Geleen),
dorren (Q021p Geleen)
|
durven [SGV (1914)] || durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
hazenslaap:
haazesjlaop (Q021p Geleen),
slaapje:
sjlèùpke (Q021p Geleen),
sjlöpke (Q021p Geleen),
toertje:
tuurke (Q021p Geleen)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
duur (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
prijzig:
priezig (Q021p Geleen)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dŭĕn (Q021p Geleen),
düüjə (Q021p Geleen)
|
duwen [RND], [SGV (1914)]
III-1-2
|
21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
dwangbuus (Q021p Geleen)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|