17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q021p Geleen)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28351 |
gleuf voor schudgootmotor |
motorkamer:
mōtǝrkāmǝr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een in de wand uitgesneden gleuf van ongeveer 50 cm diepte, waarin de drukluchtmotor die de schudgoten aandrijft, kan worden geplaatst. Te Eisden liggen de motoren naast de schudgoten zodat er aldaar geen gleuven bestaan (Defoin pag. 98). [monogr.; N 95, 628]
II-5
|
22376 |
glijbaan |
roetsjbaan:
roetsjbaan (Q021p Geleen)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
roetsjen:
roetsje (Q021p Geleen),
rôtsje (Q021p Geleen),
rutschen (du.):
roetsje (Q021p Geleen),
rôtsje (Q021p Geleen),
sleuren:
sjleere (Q021p Geleen),
sjleeren (Q021p Geleen),
#NAME?
sjleeëre (Q021p Geleen)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
grijnslachen:
grinsjlache (Q021p Geleen)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
gloeiwormpje:
eigen spellingsysteem
gleuwurmpke (Q021p Geleen),
pitswormpje:
eigen spellingsysteem
pitsjwurmke (Q021p Geleen),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
vuurwurmpke (Q021p Geleen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
glooria (Q021p Geleen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
filou (fr.):
fieloear (Q021p Geleen),
gluiperd:
gluperd (Q021p Geleen),
sluiper:
sjloeper (Q021p Geleen),
sluiperd:
schloepert (zn.) (Q021p Geleen),
stiekemerd:
een stiekemerd (Q021p Geleen),
ene sjtikemerd (Q021p Geleen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)] || gluiper [SGV (1914)] || gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
sluiperig:
schloeperig (Q021p Geleen)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
vader:
de vaader (Q021p Geleen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|