20134 |
najaarskatje |
herfstkatje:
eigen spellingsysteem
herfsketje (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u een in het najaar geboren katje (assiedelleke, toementkatje, tommerkat) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25592 |
narijs |
laten gaan:
lǭtǝ gǭn (Q021p Geleen)
|
Na het bewerken en opmaken van het deeg kan de laatste rijs, de narijs, beginnen. Het deeg moet nog enige tijd rijzen in de bus, het blik, de rijskast, voordat het in de oven geschoven kan worden. Men moet bij de narijs erop leggen dat temperatuur en vochtigheid van de lucht voldoende zijn (Schoep blz. 102). Zowel een te lage als een te hoge temperatuur beïnvloeden het deeg ongunstig, terwijl de vochtigheid van de lucht ook niet te hoog mag zijn. Het verdient aanbeveling de narijs te laten geschieden in een afzonderlijke ruimte, waar men zowel de temperatuur als de vochtigheid van de lucht in de hand heeft. Volgens de informant van L 330 duurt de narijstijd een half uur. [N 29, 39b; N 29, 39a]
II-1
|
25124 |
natte sneeuw |
waternatte sneeuw:
waternate sjnae (Q021p Geleen)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
èng (Q021p Geleen),
smal:
sjmaal (Q021p Geleen)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
af:
van een werk
ááf (Q021p Geleen),
correct:
van een persoon
krék (Q021p Geleen),
secuur:
secuur (Q021p Geleen),
sekuur (Q021p Geleen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
naavel (Q021p Geleen),
navel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nēͅf (Q021p Geleen)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27173 |
neerbraak |
neerbraak:
neerbraak (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
24347 |
neet, luizenei |
neef:
mais, fr.
nĕf (Q021p Geleen),
neet:
neete (mv. (Q021p Geleen),
neete (mv.) (Q021p Geleen)
|
luizelarve, neet || neet [SGV (1914)] || neet, luizenei
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoger:
neugenuiger (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
neugeuiger (Q021p Geleen),
negenoog:
neugenoug (Q021p Geleen)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|