33558 |
okkernoot |
noot:
neut (Q021p Geleen),
-
noot (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot [DC 17 (1949)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaol (Q021p Geleen)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (Q021p Geleen)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
aolie (Q021p Geleen),
olig:
olig (Q021p Geleen),
smout:
sjmaut (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
sjmawt (Q021p Geleen)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
Syst. WBD
nónnevòtte (Q021p Geleen)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. WBD
òòliekook (Q021p Geleen)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23150 |
olifant |
olifant:
Karte 109.
olifant (Q021p Geleen)
|
Elefant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
ómerme (Q021p Geleen),
snappen:
sjnappe (Q021p Geleen)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
biezen:
bizǝ (Q021p Geleen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
27781 |
ombraak |
umbrok:
umbrux (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Een gang om de hoofdschacht dienend voor het omleiden van het vervoer. [N 95, 185; N 95, 695; N 95, add.; Vwo 251; Vwo 548; Vwo 552; monogr.]
II-5
|