32413 |
opsnijder |
diepmes:
dēpmɛts (Q021p Geleen)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19290 |
opspelen |
uitkafferen:
oetkaffere (Q021p Geleen),
uitvallen:
oetvalle (Q021p Geleen)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q021p Geleen)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
veken:
vē̜kǝn (Q021p Geleen),
vouwere:
vau̯wǝrǝ (Q021p Geleen)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
heffen:
huffen (Q021p Geleen),
lichten:
luchte (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
oplichten:
opluchte (Q021p Geleen),
opluchten (Q021p Geleen),
òpløXtə (Q021p Geleen)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
28004 |
opvangen |
(een) spits voorspannen:
ęj špets vø̄ršpanǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia]),
(een) spits voortrekken:
ęj špets vø̄rtrɛkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
opvangen:
ǫpvaŋǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Loszittende gesteentelagen in het dak niet wegnemen, maar ondersteunen. Het woordtype "(een) spits voortrekken" (L 374, L 426, L 433, Q 15, Q 21, Q 113) duidt een manier van ondersteunen aan waarbij men een halfhout met het ene uiteinde op de bestaande ondersteuning bevestigt en onder het andere einde een stijl plaatst. [N 95, 899; N 95, 892; N 95, 367; monogr.; N 95, 575; Vwo 2; Vwo 471]
II-5
|
21939 |
opvliegen |
opvliegen:
opvleege (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: starten, wegvliegen, opvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27609 |
opvuldienst |
vulploeg:
vø̜lplōx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die zorgt voor het opvullen van het ontgonnen pand. [N 95, 546; monogr.; Vwo 846; Vwo 850]
II-5
|
28104 |
opvullen |
blazend vullen:
blǭzǝnt vølǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
vullen:
vø̜lǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een ontkoold pand met stenen en/of zand opvullen. [N 95, 541; N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; monogr.; Vwo 731; Vwo 732; Vwo 847]
II-5
|
28103 |
opvulling |
handvulling:
hanjtjvø̜leŋ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Het opvullen van de door de koolwinning ontstane lege ruimten. Dit kan met de hand gebeuren ofwel mechanisch, bijvoorbeeld met behulp van een bandtransporteur, een snelroterend schoepenrad of een blaasmachine. Het doel van de opvulling is tweevoudig: ten eerste het dak ondersteunen om de bovengrondse verzakkingen tot een minimum te beperken en, ten tweede, om de luchttocht zo dicht mogelijk langs het koolfront te brengen (Defoin pag. 105). [N 95, 542; N 95, 543; N 95, 555; Vwo 135]
II-5
|