24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poeier (Q021p Geleen),
pulver:
pòlfer (Q021p Geleen)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33707 |
poel |
poel:
pōl (Q021p Geleen)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (Q021p Geleen)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22661 |
poesjenellenkelder |
poppenkast:
popəkas (Q021p Geleen)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18544 |
pofbroek |
plusfour (<eng.):
plusfoer (Q021p Geleen),
pofboks:
pòfbòks (Q021p Geleen)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21078 |
poffen |
poffen:
pǫfǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860]
II-5
|
20762 |
poffertje |
oliebol:
Syst. WBD
òòlieböl (Q021p Geleen)
|
Poffertje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (Q021p Geleen),
pokketig:
pôkketig (Q021p Geleen)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
ragelen:
rōͅxələ (Q021p Geleen)
|
poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
22048 |
pokken |
pokken:
pokke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)] || Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: pokken, gezwellen op de huid, vooral de kop? [N 93 (1983)]
III-3-2
|