20506 |
proosten |
aanstoten:
áánstootə (Q021p Geleen),
klinken:
klinkə (Q021p Geleen),
proosten:
proostə (Q021p Geleen),
toosten:
tókke (Q021p Geleen)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21698 |
prop |
prop:
prop (Q021p Geleen)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
22310 |
proppenschieter |
klambus:
(de zuiger noemde men sjpénderik).
klambós (Q021p Geleen),
(klambössel = dikke vrouw).
klambös (Q021p Geleen),
NB sjpénderig: houten zuiger van proppenschieter.
klambós (Q021p Geleen)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)] || Uitgeholde vlier; proppeschieter.
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoor (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q021p Geleen),
⁄n valsje prūūk (Q021p Geleen)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
prutlipje:
prutlupke (Q021p Geleen)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20911 |
pruim |
pruim:
proem (Q021p Geleen)
|
I-7
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (Q021p Geleen),
prōēmə (Q021p Geleen),
sjieken:
sjikke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28207 |
pruimtabak |
sjiek:
šek (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Eisden])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruus (Q021p Geleen)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|