27162 |
schachtwiel |
kabelschijf:
kābǝlšīf (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
schachtrad:
šaxrāt (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (Q021p Geleen),
scheem:
de scheem (Q021p Geleen),
de sjeem (Q021p Geleen),
sjeem (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
sjééəm (Q021p Geleen)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
botteren:
botǝrǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits]),
schafttijd:
šaftit (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
27640 |
schaftboterhammen |
kuilboterhammen:
kulbōtǝrhamǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
boteren:
bôttere (Q021p Geleen),
botteren:
bǫtǝrǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
schaften:
sjafte (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
sjäfte (Q021p Geleen),
ungeren:
hungere (Q021p Geleen),
ungeren houden:
onjere hauwen (Q021p Geleen)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
schaftlokaal:
šaflokāl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
ungeren:
onjere (Q021p Geleen),
#NAME?
oŋərə (Q021p Geleen)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
schapenvet:
Syst. WBD
sjoapevét (Q021p Geleen)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q021p Geleen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|