24359 |
spitsmuis |
scheermuis:
eigen spellingsysteem
schaermoes (Q021p Geleen),
spitsmuis:
WLD
sjpitsmōēs (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q021p Geleen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
splijtkool:
-
splijtkool (Q021p Geleen)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
gaffel (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
gaffel (Q021p Geleen),
vork:
vork (Q021p Geleen)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22162 |
spoel |
steel:
steel (Q021p Geleen)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23327 |
spoken |
spoken:
sjpoake (Q021p Geleen)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
sjpoake (Q021p Geleen)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
19806 |
spons |
spons:
schpons (Q021p Geleen)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
sjpoak (Q021p Geleen)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
31856 |
spookschaaf |
afhaler:
āfhǭlǝr (Q021p Geleen),
bastringue:
bastrɛŋ (Q021p Geleen),
spookschaaf:
spookschaaf (Q021p Geleen)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|