33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
WLD
gekrūūde (Q021p Geleen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
toppe (Q021p Geleen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopstoel:
loupsjtool (Q021p Geleen),
loopwagen:
laupwààge (Q021p Geleen)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19261 |
toestemming |
permissie:
permissje (Q021p Geleen),
toestemming:
toesjtömming (Q021p Geleen)
|
goedkeuring om iets te mogen doen [toestemming, konsent] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28234 |
toevoergalerij |
toevoer:
tuvūr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Galerij die in hoofdzaak wordt gebruikt voor de aanvoer van materiaal. De woordtypen "kopstrek" (Q 117a, 121c), "kopvoie" (K 361), "kopgalerij" (L 417), "kop" (Q 12) en "kopbouveau" (L 286) duiden erop dat de toevoergalerij zich aan het boveneinde van de pijler bevindt. Het woordtype "H.T." (L 265, Q 33) is een afkorting voor "houttoevoer". [N 95, 373; monogr.; N 95, 280 add.]
II-5
|
28022 |
toewijzen |
indelen:
endęjlǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Een aantal te delven meters steenkool aan iemand toewijzen. In de Nederlandse mijnen wees de schudgootmeester elke arbeider een "stuk" (d.w.z. een gedeelte van het pand) aan, dat hij moest ontkolen. [N 95, 482; monogr.]
II-5
|
19663 |
toilet |
gemak:
gəmāk (Q021p Geleen)
|
toilet
III-2-1
|
21380 |
tol betalen |
barrier (<fr.) betalen:
bareer betale (Q021p Geleen)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21215 |
tolboom |
barrier (<fr.):
braer (Q021p Geleen),
breer (Q021p Geleen),
Opm. is verouderde benaming.
breer (Q021p Geleen)
|
de boom waarmee de weg kan worden afgesloten op de plaats waar men tol moet betalen [barrier, brier] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
ontvanger:
ontvänger (Q021p Geleen)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|