29108 |
tornen |
losmaken:
losmākǝ (Q021p Geleen)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|
28362 |
torpedo |
beer:
bę̄r (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Het gewicht dat, nadat de remschijftransporteur is verplaatst, door de leidpijp naar beneden wordt gelaten. Wanneer de torpedo beneden is aangekomen, wordt de transportketting eraan vastgemaakt en het geheel kan dan door de machine naar boven worden getrokken. [N 95, 666]
II-5
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
kartouw:
kartouw (Q021p Geleen)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
18917 |
traag |
langzaam:
langsaam (Q021p Geleen),
traag:
traog (Q021p Geleen),
troag (Q021p Geleen),
vuil:
voel (Q021p Geleen)
|
niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] || traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
21818 |
traag praten |
zemelen:
sieemele (Q021p Geleen),
zeveren:
zeivere (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19363 |
trage vrouw |
bluts:
blötsj (Q021p Geleen),
stomme bluts:
sjtŏm blutsj (Q021p Geleen)
|
een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17731 |
tranende ogen |
traanogen:
traonauge (Q021p Geleen)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28367 |
transportband, bandtransporteur |
transportband:
transpǫrtbanjtj (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Band zonder einde die tussen twee keerrollen en over een aantal draagrollen loopt. De band dient voor het transport van kolen of stenen en in sommige gevallen ook voor het vervoer van personen. Het woordtype "meco" van de respondenten uit L 417 en Q 3 duidt op de naam van de firma die de banden fabriceert (Defoin pag. 92). [N 95, 635; Vwo 89; Vwo 661; Vwo 788]
II-5
|
28384 |
transporteurmotor |
beienmotor:
bęjǝmōtǫr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
gustomotor:
gøstomōtǫr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits]),
schrapermotor:
šrāpǝrmōtǫr (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b]
II-5
|
17928 |
trant |
gang:
gank (Q021p Geleen),
gànk (Q021p Geleen),
Opm.:
gank (Q021p Geleen)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|