34291 |
tuierplaats |
tuier:
tȳr (Q021p Geleen)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
zeel:
zęi̯l (Q021p Geleen)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
hŏŏf (Q021p Geleen)
|
hof [SGV (1914)]
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
dikke bonen:
eigen spellingsysteem
dikke bôêane (Q021p Geleen),
wollebonen:
wollebooän (Q021p Geleen),
WLD -aow- ?
wölle baowne (Q021p Geleen)
|
Een tuinboon die in sterke mate de ontlasting bevordert (gatschuiver, blazer). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zomerhuske (Q021p Geleen)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
eigen spellingsysteem
kirvel (Q021p Geleen),
WLD
kirvel (Q021p Geleen)
|
Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (Q021p Geleen)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
lemen muur:
lęjmǝ mūr (Q021p Geleen),
wand:
wantj (Q021p Geleen)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
20746 |
tulband |
tulband:
Syst. WBD
tulbanjd (Q021p Geleen)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
27959 |
tunnelondersteuning |
tunnelbouw:
tønǝlbu (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Ondersteuning, bestaande uit twee ongeveer 4 m lange stijlen waarvan de bovenste helft gebogen is met een straal van 1.50 m. De gebogen einden van de stijlen worden met een paar zware lasplaten en bouten aan elkaar verbonden. De tunnelondersteuning wordt toegepast op plaatsen waar de gewone jukondersteuning niet toereikend is. [N 95, 342]
II-5
|