21795 |
verwensen |
verwensen:
verwunsje (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
iemand kwaad toewensen [wensen, verdijen, verwensen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21806 |
verzoek |
verzoek:
verzeuk (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
het vragen iets te willen doen, verzoek [bede] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31128 |
verzolen |
gans lappen:
gans lapǝ (Q021p Geleen)
|
Het van nieuwe zolen voorzien van de schoenen. [N 60, 232b]
II-10
|
18931 |
verzuimen |
vernachlssigen (du.):
vernaolièsigge (Q021p Geleen),
verzuimen:
verzoeme (Q021p Geleen)
|
nalaten te doen wat men opgedragen gekregen heeft of wat men beloofd heeft [verzuimen, schrikken, fouten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27652 |
verzuimen wegens ziekte |
(de) ziekenkaart hebben:
zikǝkārt høbǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Niet op het werk verschijnen door ziekte. Volgens de informant van Q 15 moest men dit melden aan het AMF, het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Staatsmijnen in Limburg. Men kreeg dan de z.g. ziekenkaart waar de controleur en de controlerende geneesheer aantekeningen op maakten. Deze kaart was grijs van kleur. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.]
II-5
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vɛspər (Q021p Geleen)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamezoal (Q021p Geleen),
vest:
ves (Q021p Geleen),
vesting:
vesting (Q021p Geleen)
|
de aarden wal rondom een stad of gracht [vesting, vest] [N 90 (1982)] || het vest [N 59 (1973)] || vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3, III-3-1
|
28727 |
vestenmaker |
vestenmaker:
vɛstǝmē̜kǝr (Q021p Geleen)
|
Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a]
II-7
|
18533 |
vestzakje |
tasje:
tesjke (Q021p Geleen)
|
het zakje in het vest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
masten:
mastǝ (Q021p Geleen),
vet maken:
vɛt mākǝ (Q021p Geleen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|