e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijlen vijlen: vīlǝ (Geleen) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver poel: pool (Geleen), ənə pool (Geleen), wijer: wiǝr (Geleen) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vin vin: vin (Geleen), eigen spellingsysteem  vin (Geleen) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2
vinden vinden: vinje (Geleen) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Geleen, ... ), vîŋər (Geleen) vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhōt (Geleen) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vingerlid lid: leed van de vinger (Geleen) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: B.v. blief euveral mit dien fikke aaf.  fikke (Geleen), tien geboden: de 10 gebaoje (Geleen) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: boowkvéénk (Geleen) vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
viool viool: fiōl (Geleen), viōͅl (Geleen) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2