e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wegkwijnen uitteren: oet taere (Geleen), wegteren: wegtaere (Geleen), zienderogen teruggaan: zeenderouge trukgaon (Geleen) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wegwijzer wegwijzer: waegwiezer (Geleen), weëgwiezer (Geleen), wéégwiezer (Geleen) een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)] III-3-1
wei wei: wē̜i̯ (Geleen), węi̯ (Geleen), węi̯ǝ (Geleen) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weigerachtig weigerachtig: weigerechtig (Geleen) geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Geleen) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
weinig voederen min voederen: min voore (Geleen), slecht voederen: sjlech voore (Geleen), weinig voederen: weinig voore (Geleen) Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
welbespraakt brutaal persoon muilenmaker: moelemaeker (Geleen) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt zijn muiljannen: moeljanne (Geleen), vlot van de tong zijn: vlot van de tong (Geleen) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welig groeiend gelp: gelp (Geleen), WLD  gelp (Geleen) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
welig, gelp wassig: wɛsex (Geleen) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4