28506 |
zwerm |
bijenzwerm:
biǝžwɛrm (Q021p Geleen),
zwerm:
šwɛrm (Q021p Geleen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
kudde:
van duiven
köd (Q021p Geleen),
zwerm:
sjwerm (Q021p Geleen),
zjwerm (Q021p Geleen)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
šwɛrmǝ (Q021p Geleen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
sjweiten (Q021p Geleen),
zjweite (Q021p Geleen),
zweite (Q021p Geleen)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
hangen wie een stootvogel:
hīnk wie eine stootvogel (Q021p Geleen)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zjwiegen (Q021p Geleen)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
poejakken:
poejakken (Q021p Geleen),
schuften (du.):
sjŏfte (Q021p Geleen),
woelen:
weule (Q021p Geleen),
wolven:
wouve (Q021p Geleen),
zich moede maken:
zich meug mààke (Q021p Geleen),
zich moren:
zich moaren (Q021p Geleen),
zich uitsloven:
oetsjlove (Q021p Geleen)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
sjwaasj (Q021p Geleen),
zjwaasj (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
Syst. WBD
zjwaasj (Q021p Geleen)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|