21817 |
druk praten |
blatsen:
blatse (Q021p Geleen),
veel muilen:
vèùl mōēle (Q021p Geleen)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
duwen:
duje (Q021p Geleen),
duuje (Q021p Geleen),
dŭje (Q021p Geleen)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27958 |
drukkooitje |
kooitje:
kooitje (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
19230 |
drukte maken |
zich aanstellen:
zich aansjtĕlle (Q021p Geleen)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
gedoens:
e gans gedoons (Q021p Geleen),
omstand:
omsjtenj (Q021p Geleen),
omstandig gedoens:
omsjtenjig gedeuns (Q021p Geleen)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
dröppel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
enne dröppel (Q021p Geleen),
énnen dróppel water (Q021p Geleen)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
barrier:
barēr (Q021p Geleen),
bǝrēr (Q021p Geleen)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
28383 |
dubbelkettingtransporteur |
beien:
bęjǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
gusto:
gøsto (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
Duif [SGV (1914)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21933 |
duif bleek met allerlei kleurschakeringen |
bonte, een -:
bonte (Q021p Geleen),
mouche (fr.):
Vgl. Van Dale (FN): mouche, 1. vlieg; 2. moesje, stippeltje, roosje; [...] 5. zwarte vlek (voor de ogen - fine mouche slimme vogel.
moesj (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men een duif bleek met allerlei kleurschakeringen (bont)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|