21934 |
duif met één of meer witte pennen |
sjek:
shèk (Q021p Geleen),
Opm. v.d. invuller: ook wit aan de kop.
sjek (Q021p Geleen),
witpen:
witpen (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men een duif met één of meer witte pennen (wittepen, witteslag)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21907 |
duif uit het eerste nest van het jaar |
eerste hik:
eerste hik (Q021p Geleen),
vroege jongen:
vreuge jónge (Q021p Geleen)
|
Hoe heet een duif uit het eerste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21909 |
duif uit het laatste nest van het jaar |
bamisjongen:
bamis jonge (Q021p Geleen),
late jongen:
laate jónge (Q021p Geleen)
|
Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21908 |
duif uit het tweede nest van het jaar |
tweede hik:
tweede hik (Q021p Geleen)
|
Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21932 |
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen |
donkere, een -:
dónkere (Q021p Geleen),
zwarte, een -:
zwart (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (Q021p Geleen),
mv.
doeve (Q021p Geleen)
|
duif || Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
21171 |
duiker |
duiker:
duker (Q021p Geleen)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
duim:
doem (Q021p Geleen),
dōēm (Q021p Geleen)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25279 |
duim, maat van 2,5 cm |
duim:
doem (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30341 |
duimhengsel |
geheng:
gǝheŋ (Q021p Geleen)
|
Hengsel waarvan de veer draait op een in de muur of op het kozijn aangebrachte, oogvormig uitlopende, metalen pin. Zie ook het lemma 'Hengselduim'. [N 54, 80a; monogr.]
II-9
|