id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25600 | een gleuf aanbrengen in het deegbrood | snijden: šni-jǝ (Geleen) | Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a] II-1 |
34523 | een haan snijden | kapuinen: kapūnǝ (Geleen) | Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12 |
21991 | een hoog bedrag op één duif zetten | gokken: gokke (Geleen), pratsvol: pratsch volle (Geleen) | Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: een hoog bedrag op één duif zetten? [N 93 (1983)] III-3-2 |
19855 | een huis huren | huren: huren (Geleen), hy(3)̄rə (Geleen), pachten: pachten (Geleen) | een huis huren [DC 35 (1963)] || huren [SGV (1914)] III-2-1 |
21911 | een jong pas uit het ei | katsjongen: katsj jonge (Geleen), kleine jongen: kleine jónge (Geleen) | een jong pas uit het ei? [N 93 (1983)] III-3-2 |
20508 | een kater hebben | een kop hebben wie een rijthamer: eine kop höbbe wie eine riethamer (Geleen), onder de kar gekomen: ongər de kàr gəkómmə (Geleen) | kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3 |
20175 | een kind op de arm dragen | dragen: drage (Geleen) | een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2 |
21969 | een klein plankje als zitplaats voor de duif | schapje: schapje (Geleen) | een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)] III-3-2 |
27755 | een koollaag meten | opmeten: ǫpmę̄tǝ (Geleen [(Maurits)] [Laura, Julia]), uitmeten: utmę̄tǝ (Geleen [(Maurits)] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) | Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191] II-5 |
27923 | een kophout plaatsen | (een kophout) zetten: zɛtǝ (Geleen [(Maurits)] [Emma]) | Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291] II-5 |