17876 |
een pak slaag krijgen |
ze gepezeld krijgen:
gepieseld kriege (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
ze gereten krijgen:
dae kris ze gereete (Q021p Geleen),
ze gezwamd krijgen:
gesjwaamp kriege (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
laten vallen:
laote valle (Q021p Geleen),
stoten:
gestootte (Q021p Geleen)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
28012 |
een pijler aantrekken |
(een pijler) aantrekken:
āntrɛkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18]
II-5
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
de roazekrans baeje (Q021p Geleen)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
uitdiepen:
ūtdēpǝ (Q021p Geleen),
vegen:
vē̜gǝ (Q021p Geleen)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22385 |
een spel kaarten |
spel:
sjpel (Q021p Geleen)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27917 |
een stijl aanpunten |
(stijl/stijlen) aanspitsen:
ānšpetsǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.]
II-5
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aanketsen:
ānkɛtšǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de klats hebben:
ich hub de klatsch (Q021p Geleen),
de snop hebben:
ich hub de schnop (Q021p Geleen),
ich höb de sjnŏp (Q021p Geleen),
ich höp de sjnôp (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
een kou opgelopen hebben:
ich höp ei kaw opgeloupe (Q021p Geleen),
een kou te pakken hebben:
ich hób ein kaw te pakke (Q021p Geleen),
ich höb ein kaw te pakken (Q021p Geleen),
ich höp ei kaw te pakke (Q021p Geleen),
het snopje hebben:
ich hob t sjnópke (Q021p Geleen),
het te grazen hebben:
ich hób t te graze (Q021p Geleen),
het vies zitten hebben:
ich höb t vies zitte (Q021p Geleen),
het zitten hebben:
ich höb t vies zitte (Q021p Geleen),
snopje:
ich hob t sjnópke (Q021p Geleen)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
17709 |
een wind laten |
ene laten vliegen:
(hae lèèt eine vleege) (Q021p Geleen),
eine laote vlege (Q021p Geleen)
|
wind laten [N 10c (1995)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|