e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een pak slaag krijgen ze gepezeld krijgen: gepieseld kriege (Geleen, ... ), ze gereten krijgen: dae kris ze gereete (Geleen), ze gezwamd krijgen: gesjwaamp kriege (Geleen, ... ) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een pen verliezen laten vallen: laote valle (Geleen), stoten: gestootte (Geleen) Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)] III-3-2
een pijler aantrekken (een pijler) aantrekken: āntrɛkǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een pijler in produktie nemen. Volgens een invuller uit Q 121 nam men op de Domaniale mijn een pijler in produktie aan het begin van een dienst. Dan werd namelijk het transportmiddel in bedrijf gezet zodat met de ontginning kon worden gestart. De zegsman uit L 417, die invult voor de mijnen in Waterschei en Zwartberg, maakt een onderscheid tussen "een pijler laten bollen" en "een pijler demarreren". Met de eerste term bedoelt hij het voorafgaand werk dat in de pijler wordt gedaan, terwijl hij onder de tweede verstaat het in produktie nemen van de pijler. [N 95, 200; monogr.; Vwo 14; Vwo 18] II-5
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: de roazekrans baeje (Geleen) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een sloot uitdiepen uitdiepen: ūtdēpǝ (Geleen), vegen: vē̜gǝ (Geleen) Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.] I-8
een spel kaarten spel: sjpel (Geleen) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een stijl aanpunten (stijl/stijlen) aanspitsen: ānšpetsǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]) Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.] II-5
een veiligheidslamp aansteken aanketsen: ānkɛtšǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.] II-5
een verkoudheid hebben de klats hebben: ich hub de klatsch (Geleen), de snop hebben: ich hub de schnop (Geleen), ich höb de sjnŏp (Geleen), ich höp de sjnôp (Geleen, ... ), een kou opgelopen hebben: ich höp ei kaw opgeloupe (Geleen), een kou te pakken hebben: ich hób ein kaw te pakke (Geleen), ich höb ein kaw te pakken (Geleen), ich höp ei kaw te pakke (Geleen), het snopje hebben: ich hob t sjnópke (Geleen), het te grazen hebben: ich hób t te graze (Geleen), het vies zitten hebben: ich höb t vies zitte (Geleen), het zitten hebben: ich höb t vies zitte (Geleen), snopje: ich hob t sjnópke (Geleen) Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] III-1-2
een wind laten ene laten vliegen: (hae lèèt eine vleege) (Geleen), eine laote vlege (Geleen) wind laten [N 10c (1995)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)] III-1-1