34495 |
een zandbad nemen |
(zich) mullen:
mølǝ (Q021p Geleen),
mølǝn (Q021p Geleen),
hoeieren:
hui̯ǝrǝn (Q021p Geleen),
mouwen:
mou̯ǝ (Q021p Geleen)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de leden hebben:
krankheid} oonger de lêje (Q021p Geleen),
in geen goed vel steken:
héé sjtik neet in n good vèl (Q021p Geleen)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34542 |
eend |
eend:
ęnj (Q021p Geleen)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
kroost:
kroos(t) (Q021p Geleen)
|
eendekroos [DC 56 (1981)]
III-4-3
|
33414 |
eendenhok |
eendenkouw:
ē̜ ̞njǝkǫu̯ (Q021p Geleen)
|
Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j]
I-6
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
eenvoudig (Q021p Geleen),
gewoon:
geweun (Q021p Geleen),
gewoon (Q021p Geleen)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
brak (Q021p Geleen)
|
slechte woning
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
alleen:
allein (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23709 |
eer aan de vader |
eer aan de vader:
eër aan de vaader (Q021p Geleen)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18960 |
eerlijk |
doodeerlijk:
daodĕĕrlik (Q021p Geleen),
eerlijk:
iearlik (Q021p Geleen),
ierlek (Q021p Geleen)
|
eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)] || zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|