24430 |
egel |
stekelvarken:
sjtekelverken (Q021p Geleen),
stekelverken (Q021p Geleen)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
liesei:
līsęi̯ (Q021p Geleen),
liezenei:
lizǝnęi̯ (Q021p Geleen),
līzǝęi̯ (Q021p Geleen),
windei:
wɛndjē̜i̯ (Q021p Geleen)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eierdöpke (Q021p Geleen)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (Q021p Geleen)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eierkook (Q021p Geleen)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
kippen:
kuppe (Q021p Geleen),
k}uppe (Q021p Geleen)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigendom (Q021p Geleen)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22013 |
eigendomsbewijs van de ring |
eigendomsbewijs:
eigendomsbewies (Q021p Geleen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: eigendomsbewijs van de ring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27519 |
eigennamen van de mijnen |
boerderij:
burdǝri (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
de heksenberg:
dǝ hɛksǝbɛrx (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
de staat:
dǝr štāt (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In dit lemma komen de namen van mijnen aan de orde. Er zijn twee hoofdgroepen van mijnen t.w. de Nederlands Limburgse groep en de Belgisch Limburgse. Binnen de Nederlandse groep maakt men onderscheid in Staatsmijnen en particuliere mijnen. Wilhelminat de naamgeving betreft valt op dat de Nederlands-Limburgse mijnen eigennamen hebben zoals namen van leden van het Vorstenhuis Oranje, terwijl de Belgisch-Limburgse mijnen voornamelijk aangeduid worden met de naam van de plaats waar een bepaalde mijn ligt. Volgens de informant van Q 113 werd de Staatsmijn Hendrik door Schinvelders "onze kuil" genoemd. De Lauraen Julia werden ook met de term de "Eygelser kuilen" aangeduid. Het woordtype "Evence Coppée" verwijst naar een van de grondleggers van de Kempense mijnindustrie. Bovendien bestond er een Holding Group met die naam. Met "Limburg-Maas" duidt men ook wel de mijn te Eisden aan. De naam is een verwijzing naar de maatschappij die de mijn exploiteerde: S.A. des Charbonnages de Limbourg-Meuse. Alle eigennamen in het woordtype worden voor de uniformiteit met een kleine letter in plaats van een hoofdletter geschreven. [N 95, 2; monogr.]
II-5
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigeweis (Q021p Geleen)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|