24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
-
eik (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kələ (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
-
eikele (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen,
Q021p Geleen)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
27615 |
einde van de dienst |
schicht:
šex (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83]
II-5
|
24142 |
ekster |
ester:
eéster (Q021p Geleen),
ĕĕster (Q021p Geleen)
|
ekster [SGV (1914)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
aeksteroug (Q021p Geleen),
esteroog:
aesteroug (Q021p Geleen),
ĕsteraog (Q021p Geleen),
ĕsteroug (Q021p Geleen)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (Q021p Geleen)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
ēlǝštik (Q021p Geleen)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sɛntrāl (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
[N 95, 21]
II-5
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
ęlɛktrišę̄n (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ièlenj (Q021p Geleen),
elend lijden:
ièlenj lieje (Q021p Geleen),
misre:
meséére (Q021p Geleen)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|