17627 |
hals |
hals:
als (Q021p Geleen),
hals (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
haus:
aus (Q021p Geleen),
ĕis (Q021p Geleen)
|
hals [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
27543 |
halsdoek |
halsplag:
halsplag (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma])
|
Het vierkant stuk stof dat de mijnwerkers als beschermmiddel tegen stof voor de mond of in de hals dragen. [N 95, 65; monogr.; Vwo 326; Vwo 868]
II-5
|
28949 |
halsgat |
hals:
hals (Q021p Geleen)
|
Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97]
II-7
|
18255 |
halsketting |
ketting:
gouwen kĕtting (Q021p Geleen)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
27544 |
halsriempje |
halsriempje:
halsrēmkǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Halsriem waar de mijnlamp aan hangt tijdens het klimmen in een schacht. [N 95, 881a; monogr.]
II-5
|
18236 |
halssnoer |
halssnoer:
halssjnoor (Q021p Geleen),
kraal:
kral (Q021p Geleen)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
ieesjk k⁄rteer (Q021p Geleen),
ieste keteer (Q021p Geleen),
ĭĕjeĕste káteer (Q021p Geleen),
jong licht:
jŏnk leech (Q021p Geleen)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] || schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afgaande maan:
aafgaonde maon (Q021p Geleen),
laatste kwartier:
lèste k⁄rteer (Q021p Geleen),
(neit exact de éé).
lééste káteer (Q021p Geleen)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] || schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
ne hauve zòndig (Q021p Geleen)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31129 |
halvezool |
halflap:
hawflap (Q021p Geleen)
|
Nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen. [N 60, 233b; N 60, 232a]
II-10
|