24320 |
hazenleger |
leger:
leger (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem
lager (Q021p Geleen)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
werk:
wɛrk (Q021p Geleen)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heen en terug:
hae lopt heen en trók (Q021p Geleen),
heer en haar:
hae lopt her en hoar (Q021p Geleen),
klotsen:
klòtsje (Q021p Geleen),
op en af:
hae lopt op en aaf (Q021p Geleen),
op en aaf laupe (Q021p Geleen)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
tirvelen:
tirvele (Q021p Geleen),
wemelen:
Gezegd m.b.t. een persoon: weemelvot.
weemele (Q021p Geleen)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
weven:
van paarden m.n.
waeve (Q021p Geleen)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
god in frankrijk:
wi godi fraŋkri:k (Q021p Geleen),
heer:
hi.ar (Q021p Geleen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
33329 |
heerboer |
halfe:
halfe (Q021p Geleen)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
20199 |
heerbroer |
heerbroer:
hīrbry(3)̄r (Q021p Geleen)
|
heerbroer [ZND m]
III-2-2
|
24607 |
heermoes |
paard(s)staart:
pɛsštart (Q021p Geleen),
paardenstaart:
-
paardestaart (Q021p Geleen),
paardestaart:
paardestaart (Q021p Geleen),
paardsstaart:
#NAME?
paeschschtart (Q021p Geleen)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
20200 |
heerneef |
heerneef:
hīrnēf (Q021p Geleen)
|
heerneef [ZND m]
III-2-2
|