21294 |
armoedig |
armoedig:
ermeudig (Q021p Geleen)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
28950 |
armsgatuitsnijding |
armslok:
ęrmslǭk (Q021p Geleen)
|
De uitsnijding voor de mouw bij het colbert. [N 59, 101a]
II-7
|
25055 |
armvol |
armvol:
ermvol huuj (Q021p Geleen),
ervel (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
ɛrǝmvǫl (Q021p Geleen),
handvol:
ampfel huuj (Q021p Geleen),
ampfǝl (Q021p Geleen),
empel (Q021p Geleen)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || de hoeveelheid die men met de armen kan omvatten [armvol, elver, ervel, speet] [N 91 (1982)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] || handvol
I-4, III-4-4
|
21570 |
arresteren |
vastzetten:
vas zètte (Q021p Geleen),
vaszĕtte (Q021p Geleen)
|
iemand in hechtenis nemen [bekommeren, arresteren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32672 |
asblok |
asblok:
as˱blok (Q021p Geleen)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
23780 |
askruisje |
askruisje:
esjkrutske (Q021p Geleen)
|
Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22084 |
asse |
as:
èsj (Q021p Geleen)
|
asse? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22897 |
aswoensdag |
asselegoensdag:
assjelegoonsdig (Q021p Geleen),
esjelegoonsdig (Q021p Geleen)
|
Aschwoensdag [SGV (1914)] || Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21904 |
atelier |
werkplaats:
wirkplaats (Q021p Geleen)
|
de ruimte, ingericht om er te werken met gereedschappen en/of machines [atelier, werkplaats] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33499 |
augurk |
augurk:
augurk (Q021p Geleen),
komkommertje:
eigen spellingsysteem
kòmkummerkes (Q021p Geleen),
WLD
kōmkummerkes (Q021p Geleen)
|
Een soort van kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt; een augurk (canichon, augurk). [N 82 (1981)]
I-7
|