17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
hôppele (Q021p Geleen),
huppen:
huppe (Q021p Geleen)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hurken:
hurke (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen,
Q021p Geleen),
op de hukken gaan zitten:
op de huken goon zitten (Q021p Geleen),
oppe huuke goan zitte (Q021p Geleen)
|
hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21333 |
huurpenning |
godsalder:
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
goodsalder (Q021p Geleen),
meepenning:
meepenning (Q021p Geleen)
|
huurpenning [SGV (1914)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
de trouw (Q021p Geleen),
d⁄n trouw (Q021p Geleen)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24049 |
huwelijksafkondigingen |
afroepen (ww.):
aafroope (Q021p Geleen)
|
De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24048 |
huwelijksexamen |
examen:
eksaame doon (Q021p Geleen)
|
Het huwelijksexamen bij de pastoor. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23516 |
huwelijksmis |
bruidsmis:
broedsmès (Q021p Geleen)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hippeteek (Q021p Geleen)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27660 |
iemand genezen of gezond verklaren |
(iemand) gezond schrijven:
(voltooid deelwoord)
gǝzǫnjt gǝsxrēvǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De bedrijfsarts bepaalde wanneer een mijnwerker weer kon beginnen met werken. De mijnwerker werd dan genezen of gezond verklaard. [N 95, 970]
II-5
|
21793 |
iemand graag mogen |
gaarne hebben:
eemes gaer höbbe (Q021p Geleen),
lijden:
lieje (Q021p Geleen)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|