20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
neuèje (Q021p Geleen)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
olm:
olm (Q021p Geleen)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18859 |
iets in acht nemen |
zorgen voor:
zörge veur (Q021p Geleen)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
prul:
prölle (Q021p Geleen)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17995 |
ijlen |
bazelen:
baazele (Q021p Geleen)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ies (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
īs (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
22756 |
ijsbaan |
slierbaan:
sjleerbaan (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
Glijbaan (sneeuw, ijs). || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17942 |
ijsberen |
drentelen:
drèntele (Q021p Geleen),
dréntele (Q021p Geleen)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheilige (Q021p Geleen)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|