e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaardenbol kam: kem (Geleen), kamdistel: kemdistel (Geleen), kaarde[+n, -n ? - moelijk leesbaar] = kem  kemdistel (Geleen) kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] I-7, III-4-3
kaars kaars: kēͅrs (Geleen) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenbak: kaersebak (Geleen) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendover doofhoedje: doufheudje (Geleen), dover: douver (Geleen) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit pit: pit (Geleen) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje prentje: prentje (Geleen) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Geleen) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kies (Geleen), NB.: er is een a genoteerd dus daar heb ik geen \\ van gemaakt!  kīēas (Geleen) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaasjeskruid groot kaasjeskruid: groat käskeskroet (Geleen), grǭt kɛskǝskrut (Geleen), kaaskruid: kaaskrued (Geleen, ... ), kaaskruid (Geleen), klein kaasjeskruid: klein kaeskeskroed (Geleen), klɛi̯n kiǝskǝskrut (Geleen) kaasjeskruid, groot [DC 52 (1977)], [DC 52 (1977)] || klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaatsen prikken: prikə (Geleen) kaatsen [RND] III-3-2