24676 |
kaardenbol |
kam:
kem (Q021p Geleen),
kamdistel:
kemdistel (Q021p Geleen),
kaarde[+n, -n ? - moelijk leesbaar] = kem
kemdistel (Q021p Geleen)
|
kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅrs (Q021p Geleen)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23406 |
kaarsenbak |
kaarsenbak:
kaersebak (Q021p Geleen)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23596 |
kaarsendover |
doofhoedje:
doufheudje (Q021p Geleen),
dover:
douver (Q021p Geleen)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
pit:
pit (Q021p Geleen)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
prentje (Q021p Geleen)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:rtə (Q021p Geleen)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kies (Q021p Geleen),
NB.: er is een a genoteerd dus daar heb ik geen \\ van gemaakt!
kīēas (Q021p Geleen)
|
kaas [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
groot kaasjeskruid:
groat käskeskroet (Q021p Geleen),
grǭt kɛskǝskrut (Q021p Geleen),
kaaskruid:
kaaskrued (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
kaaskruid (Q021p Geleen),
klein kaasjeskruid:
klein kaeskeskroed (Q021p Geleen),
klɛi̯n kiǝskǝskrut (Q021p Geleen)
|
kaasjeskruid, groot [DC 52 (1977)], [DC 52 (1977)] || klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prikə (Q021p Geleen)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|