e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleindochter kleindochter: kleindochter (Geleen) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine boerderij boerderijtje: burdǝrii̯kǝ (Geleen), gedoens: gǝdōns (Geleen), hofje: hø̜fkǝ (Geleen), keuterijtje: kø̄tǝrii̯kǝ (Geleen), klein gedoetje: klęi̯n gǝdø̄ŋkǝ (Geleen) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine hoeveelheid eten flauw bofje: Syst. WBD  flouw bufke (Geleen), hapje: Syst. WBD  hèpke (Geleen) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine mand zonder onderverdelingen korfje: körfke (Geleen) Hoe heet verder in Uw dialect: een kleine mand zonder onderverdelingen? [N 93 (1983)] III-3-2
kleine neus klein neusje: klein neͅske (Geleen) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleine schadelijke zoogdieren ongedierte: ongedeerte (Geleen) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine uitsteeksels op de broodkorst talpen: tǫwpǝ (Geleen) De bij het zigzag knippen ontstane kleine uitsteeksels op de broodkorst. [N 29, 44c] II-1
kleinkinderen kleinkind: kleinkènjer  kleͅi̯nkeͅntj (Geleen) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoon (Geleen) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klepbroek boks met klep: mit klep (Geleen) een broek met een sluitklep aan de voorkant [N 59 (1973)] III-1-3