id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23731 | litanie van de rozenkrans | litanie (<lat.): litaniej (Geleen) | De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18051 | litteken | lijmteken: liemteiken (Geleen, ... ), liemtijke (Geleen), lijnteken: lientijke (Geleen) | Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)] III-1-2 |
23438 | liturgisch vaatwerk | kelken: kelke (Geleen) | De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
23445 | liturgische gewaden | miskleren: mêskleijer (Geleen) | De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3 |
28310 | locomotiefloods | locloods: lǫklōts (Geleen [(Maurits)] [Laura, Julia]) | Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.] II-5 |
28311 | locomotiefmachinist | machinist: mašenes (Geleen [(Maurits)] [Maurits]) | Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.] II-5 |
17721 | loeren | loeren: loere (Geleen), lōēre (Geleen) | kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1 |
23311 | lof | lof: lof (Geleen) | Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23663 | lof met processie | lof met processie (<lat.): lof mit presessiej (Geleen) | Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3 |
17688 | long | long: long (Geleen), lóng (Geleen) | long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1 |