18097 |
aambeien |
aambeien:
aambeie (Q021p Geleen),
aambeien (Q021p Geleen),
aombeie (Q021p Geleen)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
de mem krijgen:
de mèm kriege (Q021p Geleen),
zuiken:
zōeken (Q021p Geleen)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34496 |
aan de leg zijn |
leggen:
lęgǝ (Q021p Geleen)
|
Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.]
I-12
|
18212 |
aan flarden |
gereten:
Zien kleier waaren in netien gereten (Q021p Geleen),
in lommelen:
De kleijer heenge èm in lòmmele langs ’t lief (Q021p Geleen)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
27734 |
aan het front |
op de post:
ǫp dǝ pǫs (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits])
|
[N 95, 474; N 95, 927; N 95, 398; monogr.]
II-5
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding:
aanbidding (Q021p Geleen)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22158 |
aanbouw van gaas |
ren:
ren (Q021p Geleen),
spoetnik:
spoednik (Q021p Geleen)
|
Hoe heet de aanbouw van gaas, geknoopt gaas of traliewerk? (zie tekening 4) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
stippelen:
štøpǝlǝ (Q021p Geleen)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25067 |
aandeel, part |
part:
paart (Q021p Geleen),
portie:
paorsje (Q021p Geleen)
|
het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19268 |
aandringen |
aandringen:
aandrĕnge (Q021p Geleen),
opduwen:
òp dùje (Q021p Geleen)
|
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|