e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
najaarskatje herfstkatje: eigen spellingsysteem  herfsketje (Geleen) Hoe noemt u een in het najaar geboren katje (assiedelleke, toementkatje, tommerkat) [N 83 (1981)] III-2-1
narijs laten gaan: lǭtǝ gǭn (Geleen) Na het bewerken en opmaken van het deeg kan de laatste rijs, de narijs, beginnen. Het deeg moet nog enige tijd rijzen in de bus, het blik, de rijskast, voordat het in de oven geschoven kan worden. Men moet bij de narijs erop leggen dat temperatuur en vochtigheid van de lucht voldoende zijn (Schoep blz. 102). Zowel een te lage als een te hoge temperatuur be√Ønvloeden het deeg ongunstig, terwijl de vochtigheid van de lucht ook niet te hoog mag zijn. Het verdient aanbeveling de narijs te laten geschieden in een afzonderlijke ruimte, waar men zowel de temperatuur als de vochtigheid van de lucht in de hand heeft. Volgens de informant van L 330 duurt de narijstijd een half uur. [N 29, 39b; N 29, 39a] II-1
natte sneeuw waternatte sneeuw: waternate sjnae (Geleen) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
nauw, eng eng: èng (Geleen), smal: sjmaal (Geleen) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon af: van een werk  ááf (Geleen), correct: van een persoon  krék (Geleen), secuur: secuur (Geleen), sekuur (Geleen) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel navel: naavel (Geleen), navel (Geleen, ... ) navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
neef neef: nēͅf (Geleen) neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)] III-2-2
neerbraak neerbraak: neerbraak (Geleen  [(Maurits)]   [Emma]) Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544] II-5
neet, luizenei neef: mais, fr.  nĕf (Geleen), neet: neete (mv. (Geleen), neete (mv.) (Geleen) luizelarve, neet || neet [SGV (1914)] || neet, luizenei III-4-2
negenoog negenoger: neugenuiger (Geleen, ... ), neugeuiger (Geleen), negenoog: neugenoug (Geleen) Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2