e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opvulling, opvulmateriaal vulling: vø̜leŋ (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wasbergen: węsbɛrgǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]), wasstenen: wɛšstęjn (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Het materinal waarmee de door de koolwinning ontstane lege ruimten worden opgevuld. [N 95, 540; N 95, 543; N 95, 103; N 95, 104; monogr.; Vwo 135; Vwo 419; Vwo 533; Vwo 730; Vwo 848] II-5
opvulpand vulpand: v ø̜lpanjtj (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]) Het ontkoolde pand van een pijler dat moet worden opgevuld met stenen en/of zand. [N 95, 561; monogr.; N 95, 524; Vwo 730; Vwo 849] II-5
opvulpijler vulpijler: vø̜lpęjlǝr (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Pijler waarvan het ontkoolde gedeelte wordt opgevuld door middel van van elders aangevoerde stenen. Dit opvullen kan zowel met de hand als mechanisch gebeuren (zie ook het lemma Blaaspijler). [N 95, 539; monogr.] II-5
opzettelijk expres: espres (Geleen) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzichter van de luchtverversing opzichter van de loftafdeling: ǫpzextǝr van dǝ lufafdęjleŋ (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]) De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.] II-5
opzichterskamer opzichterskamer: opzichterskamer (Geleen  [(Maurits)]   [Emma]) Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.] II-5
opzitten schoon zitten: eigen spellingsysteem  sjôean zitte (Geleen) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
ordenen, rangschikken rangeren: rangere (Geleen) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
organist organist: òrgenis (Geleen) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgelmAn (Geleen), oͅrgəlkɛ̄l (Geleen), òrgel (Geleen) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3