21270 |
bieden |
bieden:
bejə (Q021p Geleen),
bé en (Q021p Geleen)
|
bieden [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
béér (Q021p Geleen)
|
bier [RND]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
beerpap (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
bierslemp:
Syst. WBD Wordt bereid door meel toe te voegen aan warm bier, dat daarna verder verhit wordt. Roeren totdat de sjlemp stijf is.
beersjlemp (Q021p Geleen)
|
bierpap || Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
Syst. WBD
beersóp (Q021p Geleen)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (Q021p Geleen)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33247 |
bietenriek |
krotenriek:
krǭtǝrēk (Q021p Geleen)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝ (Q021p Geleen)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
baggenkorf:
bakǝkø̜rf (Q021p Geleen)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi (Q021p Geleen)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
21863 |
bij opbod verkopen |
verkopen:
verkaupe (Q021p Geleen)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|