e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spitsmuis scheermuis: eigen spellingsysteem  schaermoes (Geleen), spitsmuis: WLD  sjpitsmōēs (Geleen) Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)] III-4-2
spitten graven: grãvǝ (Geleen) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
splijtkool splijtkool: -  splijtkool (Geleen) I-7
splitsing van de stam gaffel: gaffel (Geleen), eigen spellingsysteem  gaffel (Geleen), vork: vork (Geleen) Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3
spoel steel: steel (Geleen) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): spoel (1) [N 93 (1983)] III-3-2
spoken spoken: sjpoake (Geleen) spoken (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
spoken (ww.) spoken: sjpoake (Geleen) spoken (ww.) [SGV (1914)] III-3-3
spons spons: schpons (Geleen) spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spook spook: sjpoak (Geleen) spook [SGV (1914)] III-3-3
spookschaaf afhaler: āfhǭlǝr (Geleen), bastringue: bastrɛŋ (Geleen), spookschaaf: spookschaaf (Geleen) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12