23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
è tientje (Q021p Geleen)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28027 |
tijdopnameformulier |
akkoordbon:
akǭrtbǫn (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het formulier waarop men diensttijden en werkzaamheden invulde. De opgave "Hussmannformulier" (Q 113) verwijst ernaar dat ir. Hussmann met dit systeem op de mijn Oranje-Nassau I begon. Het woordtype "journaal" (Q 117a) werd gebruikt voor een voltallige maandlijst. [N 95, 921; monogr.]
II-5
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedverdrief (Q021p Geleen)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q021p Geleen)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (Q021p Geleen)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrīnǝwę ̝rkǝr (Q021p Geleen),
timmerman:
tømǝrman (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.] || Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148]
II-12, II-5
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
trek:
trek (Q021p Geleen),
trèk (Q021p Geleen),
(niet exact).
tréék (Q021p Geleen)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
horig:
hörig (Q021p Geleen),
redig:
rēx (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen),
spelig:
spēlex (Q021p Geleen),
špēlex (Q021p Geleen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] || tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-1
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
entree (Q021p Geleen)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (Q021p Geleen)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|